de familie

zelfst.naamw. (v.)

Uitspraak:	[faˈmili]
Verbuigingen:	-s (meerv.)

groep bloedverwanten, zoals je ouders, broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten - parents (le ~), famille (la ~)

naaste familie - famille proche / parents proches verre familie - famille éloignée / parents éloignés familie zijn van... - être parent(e) de...

van goede familie zijn (=van deftige afkomst zijn) - être de bonne famille

Dat komt in de beste families voor. (=dat kan iedereen overkomen) - Cela peut arriver à tout le monde.

het zit in de familie (=veel familieleden hebben dezelfde kwaal of eigenschap) - c'est de famille

© K Dictionaries Ltd.

de familie (v)	clan (m) ; dynastie (v) ; famille (v) ; parents (m) ; peuplade (v) ; race (v) ; sexe (m) ; tribu (m)
Familie	Famille ; Famille étendue ; la gamme

Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.; ICT-Woordenboek




NL: bloedverwanten
NL: geslacht
NL: gezin
NL: huisgezin
NL: stamhuis
NL: verwanten

NL: zij is familie van mij FR: elle est de mes parents
NL: zij zijn familie van FR: ils sont apparentés à 
NL: van je familie moet je het hebben FR: on n'est jamais trompé que par les siens
NL: een jongen van goede familie FR: un fils de famille
NL: familie worden van FR: s'apparenter à