boos

bijv.naamw.

Uitspraak:

[bos]

met een heel negatief gevoel - fâché/-ée

wij zijn boos op elkaar - nous sommes fâchés een boze bui - une humeur grincheuse

© K Dictionaries Ltd.

boos	avec rage ; en couroux ; furibond ; furieuse ; furieusement ; furieux ; hargneusement ; hargneux ; indigne ; irritable ; rageur ; en colère ; fâché (m) ; fâchée (v) ; malveillant

Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm




NL: bar
NL: bars
NL: bits
NL: boosaardig
NL: dol
NL: furieus
NL: gebelgd
NL: gepikeerd
NL: gevaarlijk
NL: giftig

NL: boos worden FR: se fâcher (de), se mettre en colère
NL: boos zijn op FR: être fâché contre, en vouloir à 
NL: het boze oog FR: le mauvais oeil
NL: de boze geest FR: l'esprit malin
NL: boos blijven op FR: tenir rigueur à