[sxun]
[mv: schoenen]

1 wat je draagt aan een voet als je buiten loopt - chaussure (la ~(v))
soulier (le ~(m))

  `kinderschoen`
  chaussure d'enfant

  `sportschoen`
  chaussure de sport

  iemand iets in de schoenen schuiven
   (= beweren dat iemand iets heeft gedaan, heeft gezegd of vindt) - faire porter le chapeau de quelque chose à quelqu'un

  je schoen zetten
   (= <als kind 's avonds in de dagen voor het Sinterklaasfeest> een schoen bij de kachel plaatsen in de hoop dat Sinterklaas er een cadeautje in zal doen) - mettre son soulier dans la cheminée


© K Dictionaries Ltd.

de schoen (m)	botte (v) ; bottine (v) ; chaussure (v) ; soulier (m)
schoen	crapaudine femelle

Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: flat

NL: hoge schoen FR: chaussure (la) montante
NL: lage schoen FR: chaussure basse
NL: open schoen FR: soulier découvert
NL: schoenen aandoen FR: se chausser
NL: wie de schoen past, trekke hem aan FR: qui se sent morveux se mouche