bang

bijv.naamw.

Uitspraak:

[bɑŋ]

wat je voelt als je denkt dat er iets heel naars gaat gebeuren - peureux/-euse

bang zijn voor honden - avoir peur des chiens

zo bang als een wezel (=erg bang) - peureux comme un lièvre

voor de duvel niet bang (=helemaal niet bang) - absolument pas frileux

een bange schijterd (=iemand die heel erg bang is) - une poule mouillée

© K Dictionaries Ltd.

bang (ww.)	effrayer (ww.) ; redouter (ww.)
bang	anxieux ; apeuré ; craintif ; craintivement ; peureusement ; peureux ; timoré ; effrayé ; fix ; touche

Bronnen: Wikipedia; interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.




NL: angstig
NL: angstvallig
NL: angstwekkend
NL: beducht
NL: bevreesd
NL: eerbiedig
NL: verschrikt
NL: vreesachtig
NL: vreselijk

NL: bange uren FR: heures d'angoisse
NL: bang maken FR: faire peur, intimider, effrayer
NL: bang worden FR: prendre peur, s'inquiéter
NL: bang zijn FR: avoir peur, craindre
NL: zo bang als een wezel FR: peureux comme un lièvre