de bus

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[bʏs]
Verbuigingen:	bussen (meerv.)

1) ronde hoge doos van metaal waarin je iets bewaart - lata (la ~)

koffiebus - lata de café voorraadbus - lata de provisión

2) bak op straat met een opening waarin je post kunt doen die je wegstuurt - buzón (el ~)

een brief in de bus doen - echar una carta al buzón

3) grote auto voor meer dan twintig personen - autobús (el ~)

met de bus naar het station gaan - ir a la estación en autobús streekbus - autobús regional

4) deel van de uitdrukking: -

dat klopt als een bus (=dat klopt precies) - eso es totalmente cierto

5) deel van de uitdrukking: -

uit de bus komen (=als resultaat bekend worden) - resultar John kwam als winnaar van de wedstrijd uit de bus. - John resultó el primero en la competencia.

© K Dictionaries Ltd.

de bus (m)	la rufa (v) ; el ómnibus (m) ; la micro (v) ; la guagua (v) ; la cazadora (v) ; la camioneta (v) ; el camión (m) ; el bus (m) ; el bondi (m)
de bus	el autobús (m) ; el coche de viaje (m) ; el buzón (m) ; el bote (m) ; el autocar (m)
bus	anillo ; tejuelo ; manguito ; collarín ; collar ; casquillo ; carrete ; cápsula ; bus ; boquilla molde ; bidón ; barrilete de conector ; autobús

Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek




NL: autobus
NL: blik
NL: blikje
NL: brievenbus
NL: buis
NL: opbergblik
NL: touringcar
NL: trommel