huis - Vertaling Nederlands-Spaans

Naar andere talen: • huis > DE • huis > EN • huis > FR

Vertalingen huis NL>ES

het huis

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[hœys]
Verbuigingen:	huizen (meerv.)

gebouw om in te wonen - casa (la ~)

na een logeerpartij weer naar huis gaan - volverse a casa después de una estancia
van huis uit (=vanuit je opvoeding) - originalmente Van huis uit ben in katholiek, maar ik ga nooit naar de kerk. - Originalmente soy católico, pero no voy nunca a la iglesia.
nog verder van huis zijn (=nog grotere problemen krijgen) - estar peor que antes
huis van bewaring (=gevangenis) - casa de detención
Ieder huisje heeft zijn kruisje. (=iedereen heeft zo zijn moeilijkheden) - En todas partes cuecen habas.

Overige bronnen

het huis	el alojamiento (m) ; la residencia (v) ; la permanencia (v) ; la habitación (v) ; la estancia (v) ; la casita (v) ; la casilla (v) ; la caseta (v) ; la casa (v) ; la campana de cristal (v) ; caja ; el apartamento (m)
de huis (m)	el hogar (m)
huis	alojamiento ; vivienda ; tobera del ventilador ; envoltura ; cuerpo ; cárter ; carenado del ventilador ; carcasa del molde ; cámara ; caja ; armadura

Bronnen: interglot; Diving dictionary; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `huis`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

NL: dynastie
NL: firma
NL: kribbe
NL: omhulsel
NL: onderdak
NL: oord
NL: optrekje
NL: pand
NL: perceel
NL: residentie