| Uitspraak: | [ɑf] |
| Is je huiswerk af? - ¿Terminaste las tareas? |
op iemand of iets af(=naar iemand of iets toe) - hacia a alguien o algo |
terug bij af zijn(=weer zover zijn als toen je begon) - volver a empezar |
af en toe(=zo nu en dan) - de vez en cuando We gaan af en toe naar de sportschool. - De vez en cuando vamos al gimnasio. |
