het uur

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[yr]
Verbuigingen:	uren (meerv.)

1) tijdseenheid van zestig minuten - hour

Een etmaal heeft vierentwintig uur - There are twenty four hours in a day. We moesten wel een half uur wachten. - We had to wait for a half-hour. Je moet twee uur voor het vliegtuig vertrekt op Schiphol zijn. - You have to be at the airport two hours before the flight.

2) bepaalde hoeveelheid tijd waarin iets gebeurt - hour

spitsuur - rush/peak hour lesuren van vijftig minuten - lessons of fifty minutes

3) bepaald tijdstip - hour, o'clock

om zeven uur precies - at seven o'clock exactly klokslag vijf uur - on the stroke of five o'clock

© K Dictionaries Ltd.

het uur	the hour
uur	h (Afkorting) ; hour ; o'clock ; time

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wakefield genealogy pages




NL: arbeidsuur
NL: avonduur
NL: ogenblik

NL: uren EN: (rk) hours
NL: uren lang EN: for hours (together)
NL: verloren uurtje EN: spare hour
NL: ik ben aan geen uur gebonden EN: my time is my own
NL: om één uur EN: at one o'clock
NL: om het uur een lepel EN: every hour a spoonful
NL: op dat uur EN: at that hour
NL: over een uur EN: in an hour
NL: te elfder ure EN: at the eleventh hour
NL: van uur tot uur EN: from hour to hour, hourly