I het ongelijk

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[ɔnxəˈlɛik]

deel van de uitdrukking:

ongelijk hebben (=iets beweren dat niet klopt) - to be wrong

II ongelijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ɔnxəˈlɛik]

niet hetzelfde - unequal

twee balken van ongelijke lengte - two beams of unequal length

een ongelijke strijd (=een (wed)strijd waarbij de ene partij veel sterker is of een voordeel heeft) - one unequal battle

© K Dictionaries Ltd.

het ongelijk	the wrong
ongelijk	bumpy ; different ; disparate ; unequal ; uneven

Bronnen: mwb; Wakefield genealogy pages; Nanka; Vlietstra




NL: dwaling
NL: misvatting
NL: oneffen
NL: onrecht
NL: onregelmatig
NL: onvergelijkbaar
NL: verschillend

NL: dat is ongelijk EN: that varies
NL: Iemand ongelijk aandoen EN: wrong a person
NL: ongelijk bekennen EN: admit o.s. in the wrong
NL: Iemand ongelijk geven, in 't ongelijk stellen EN: put a person in the wrong
NL: ongelijk hebben EN: be (in the) wrong