zichzelf

pronoun

Uitspraak:

[zɪxˈsɛlf]

<woord waarmee je met nadruk naar een andere, al genoemde persoon verwijst>
- himself, herself, itself, oneself, themselves, self

Ze heeft het allemaal aan zichzelf te wijten. - She asked for it.

voor zichzelf beginnen (=een eigen bedrijf opzetten) - start for oneself Ze is vorig jaar voor zichzelf begonnen. - She started her own company last year.

© K Dictionaries Ltd.

zichzelf

one's own ; oneself ; herself ; himself ; itself ; singly

Bronnen: interglot; KNNV




NL: zich

NL: hij dacht bij ... EN: he thought to himself...
NL: hij was buiten zichzelf EN: he was beside himself
NL: in zichzelf praten EN: talk to o.s.
NL: ze vormen een klasse op zichzelf EN: they are a class apart
NL: elk geval op zichzelf beoordelen EN: judge each case on its own merits
NL: op zichzelf niet erg EN: not bad in itself
NL: op zichzelf leven EN: live to o.s.
NL: een op zichzelf staand geval EN: an isolated case
NL: uit zichzelf EN: of one's own accord