verkopen

werkw.

Uitspraak:	[vərˈkopə(n)]
Verbuigingen:	verkocht (verl.tijd ) heeft verkocht (volt.deelw.)

1) (iets) aan een ander leveren tegen betaling - sell, trade, hustle

tradewoordenboeken verkopen - sell professional dictionaries per stuk verkopen - sell by piece

nee verkopen (=zeggen dat je iets niet in voorraad hebt of iets niet kan doen) - say 'no'

dan ben je verkocht (=dan kun je niet anders meer) - you are done for it

2) geven - administer, give, apply

iemand een klap verkopen - deal someone a blow

3) vertellen - tell, crack, babble

onzin verkopen - talk nonsense

© K Dictionaries Ltd.

verkopen (ww.)	to deal in ; to waste ; to trading ; to squander ; to sell ; to push ; to peddle ; to market ; to hawk ; to handle ; to dissipate
verkopen (mv.)	sales (mv.)
het verkopen	the selling ; the pushing
verkopen	dispose of ; vend ; turnover ; transact money ; to sell ; to sale ; sales ; overturn

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: handelen
NL: ontdoen
NL: overdoen
NL: schenken
NL: slijten
NL: verboemelen
NL: verbrassen
NL: verhandelen
NL: verkwanselen
NL: verkwisten

NL: publiek verkopen EN: sell by auction
NL: iemands boeltje laten verkopen EN: sell a person up
NL: grappen verkopen EN: crack jokes