de schrik

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:

[sxrɪk]

plotseling gevoel van grote onrust of angst - alarm, fright, scare

met de schrik vrijkomen (=geen verwondingen of schade oplopen bij een ongeluk) - get off with a shock, get off unscathed

schrik hebben van (=bang zijn voor) - shudder, get the creeps

© K Dictionaries Ltd.

schrik (ww.)	to alarm
de schrik (m)	the confusion ; the consternation ; the dismay ; the fright ; the repulsion ; the upset
de schrik	the scare
schrik	fright ; terror

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: afkeer
NL: angst
NL: boeman
NL: ontsteltenis
NL: verbijstering

NL: hij is de schrik van iedereen EN: he is a holy terror
NL: schrik aanjagen EN: frighten
NL: schrik inboezemen EN: strike terror into the heart of
NL: een schrik krijgen EN: get a fright
NL: met schrik wakker worden EN: awake with a start
NL: met de schrik vrijkomen EN: get off with a fright
NL: de schrik sloeg hem om 't hart EN: he was seized with alarm
NL: Iemand een schrik op 't lijf jagen EN: give a person a fright
NL: zich van de schrik herstellen, van de schrik bekomen EN: recover o.s.