afwachten

werkw.

Uitspraak:	[ˈɑfwɑxtə(n)]
Verbuigingen:	wachtte af (verl.tijd ) heeft afgewacht (volt.deelw.)

op iets wachten of wachten tot iets gebeurt - await, bide, watch

We wachten op het ontmoetingspunt je komst af. - We will await your arrival at the meeting point. afwachten of iets een succes wordt - see what becomes of it

© K Dictionaries Ltd.

afwachten (ww.)	to await ; to wait ; to wait for
het afwachten	the waiting
afwachten	abide ; bide ; stay for ; watch for

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Trueterm




NL: aankijken
NL: wachten

NL: ik wacht van hem geen bevelen af EN: I won't take any orders from him
NL: geen praatjes afwachten EN: stand no nonsense
NL: een afwachtende houding aannemen EN: play a waiting game, sit on the fence