taal

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[tal]
Verbuigingen:	talen (meerv.)

1) stelsel van klanken, letters, woorden en grammatica dat mensen gebruiken om met elkaar te communiceren - language, tongue

een dode taal (=een taal die niemand meer spreekt) - dead language

de oude/klassieke talen (=Oudgrieks en Latijn) - classic languages

in alle talen zwijgen (=helemaal niets zeggen) - be silent as the grave

2) (persoonlijk) taalgebruik - language, speech

grove taal - coarse language spreektaal - colloquial/spoken language schrijftaal - written language

klare/duidelijke/heldere taal spreken (=ergens geen misverstanden over laten bestaan) - speak clearly

taal nog teken geven (=niets van je laten horen) - no word, no sign from (someone)

bloemrijke taal (=taal met veel beeldspraak en stijlfiguren) - flowery language

bombastische/gezwollen/hoogdravende taal (=taalgebruik waarbij de spreker te mooi en te deftig praat) - bombastic speech

3) het geheel van tekens of geluiden die een betekenis uitdrukken - language, communication

de taal van de liefde - the language of love programmeertaal - programming language

© K Dictionaries Ltd.

de taal (v)	the contumely
de taal	the language ; the speech ; the tongue
taal	language

Bronnen: MWB; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: idioom
NL: spraak
NL: woordgebruik

NL: hij gaf taal noch teken EN: he gave neither word nor sign
NL: duidelijke taal spreken EN: speak plainly
NL: vuile taal uitslaan EN: use foul language