rekenen

werkw.

Uitspraak:	[ˈrekənə(n)]
Verbuigingen:	rekende (verl.tijd ) heeft gerekend (volt.deelw.)

1) volgens wiskundige regels met cijfers en getallen werken - calculate, count

hoofdrekenen - calculate in the head Toen ze vier was kon ze al een beetje rekenen. - At 4 years of age she already knew her numbers, or at least some.

2) als prijs vragen voor iets dat je verkoopt of levert - estimate, figure at

Ik reken 55 euro per uur. - I figure at 55 euro an hour.

3) deel van de uitdrukking:

Reken maar van yes! (=<stellige bevestiging>) - You can count on it!

© K Dictionaries Ltd.

rekenen (ww.)	to arithmetic ; to calculate ; to charge ; to compute ; to reckon
rekenen	arithmetics ; count ; demand ; figure ; number work ; postulate ; require ; work out

Bronnen: Vlietstra; interglot; Omegawiki.org; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aannemen
NL: achten
NL: berekenen
NL: calculeren
NL: cijferen
NL: reken
NL: rekening houden
NL: tellen
NL: uitrekenen

NL: goed in rekenen EN: good at figures
NL: slecht in rekenen EN: bad at figures, have no head for figures
NL: uit het hoofd uitrekenen EN: work it out in one's head
NL: je moet rekenen dat... EN: you must take into account that...
NL: reken maar! EN: you bet!
NL: reken er maar niet op EN: don't bank on it
NL: zij rekende erop dat hij uit was EN: she banked on his being out
NL: er niets voor rekenen EN: make no charge for it
NL: Iemand te veel rekenen EN: overcharge (a person)
NL: bij elkaar rekenen EN: reckon together, add up
NL: door elkaar gerekend EN: on an average
NL: naar onze tijd gerekend EN: reckoning by our time
NL: Iemand rekenen onder EN: reckon a person among
NL: op iemand rekenen EN: reckon on (count on) a person
NL: reken niet op hem EN: count him out
NL: het pond rekenen op... EN: reckon the pound at...
NL: te rekenen van vandaag EN: reckoning from to-day
NL: hiernaar te rekenen EN: judging from this