lenen

werkw.

Uitspraak:	[ˈlenə(n)]
Verbuigingen:	leende (verl.tijd ) heeft geleend (volt.deelw.)

1) zonder betaling tijdelijk iets van een ander gebruiken en het later teruggeven - lend, borrow, loan

geld lenen van je broer - lend some money from your brother Mag ik je fiets even lenen? - Can I borrow your bike?

2) (iemand) zonder betaling tijdelijk iets van je laten gebruiken en het later terugkrijgen - loan, give, lend

iemand een boek lenen - lend someone a book geld lenen aan je zus - lend some money to your sister

© K Dictionaries Ltd.

lenen (ww.)	to borrow ; to derive ; to draw ; to grant credit ; to lend ; to lend out ; to loan
lenen	advance ; lend ; loan

Bronnen: Wakefield genealogy pages; interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aanbieden
NL: financieren
NL: geschikt zijn
NL: ontlenen
NL: uitlenen

NL: het oor lenen aan EN: lend (an) ear to
NL: zich ergens toe lenen EN: lend o.s. to s.th.
NL: zich ergens voor lenen EN: lend itself to