Vertalingen weekend NL>DE
het weekend
zelfst.naamw.
Uitspraak: | ['wikɛnt] |
Verbuigingen: | -s, -en (meerv.) |
de laatste twee dagen van de week, waarop veel mensen niet werken -
Wochenende (das ~) Ik ga een weekendje kamperen. - Ich gehe übers Wochenende zelten. In het weekend kom ik niet voor twaalf uur uit mijn bed. - Am Wochenende komme ich nicht vor zwölf Uhr aus meinem Bett. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
het weekend | das Wochenende |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `weekend`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: weekeindeUitdrukkingen en gezegdes
NL: op weekeind gaan
DE: ins Wochenende fahrenNL: Iemand die op weekeind gaat
DE: Wochenendler (der)