spotten (ww.)	höhnen (ww.) ; spotten über (ww.) ; verhöhnen (ww.) ; verspotten (ww.)
spotten (werkw.)	spaßen

Bronnen: interglot; Wiktionary




NL: bespotten
NL: honen
NL: schertsen
NL: schimpen
NL: voor gek zetten

NL: met iemand, iets spotten DE: über einen, etwas spotten DE: einen, etwas verspotten
NL: spotten met DE: (z. niets aantrekken v.) sich nichts machen aus, sich gar nicht kümmern um
NL: dat spot met iedere beschrijving DE: das spottet jeder Beschreibung
NL: (hij laat niet) met z. spotten DE: mit sich spaßen