ontzetten (ww.)	aus der Fassung bringen (ww.) ; befreien (ww.) ; bestürzen (ww.) ; entbinden (ww.) ; entheben (ww.) ; entsetzen (ww.) ; erlösen (ww.) ; verwirren (ww.) ; von Belagerern befreien (ww.)
ontzetten	versetzen

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




NL: bevrijden
NL: bevrijden van belegeraars
NL: onthutsen
NL: ontstellen
NL: uit de macht ontzetten
NL: verbijsteren
NL: verbluffen
NL: verlossen

NL: Iemand uit zijn ambt ontzetten DE: einen seines Amtes entsetzen, einen absetzen
NL: (iemand) uit de macht ontzetten DE: entmachten
NL: (we probeerden hem te) ontzetten DE: befreien