ontmoeten

werkw.

Uitspraak:	[ɔntˈmutə(n)]
Verbuigingen:	ontmoette (verl.tijd ) heeft ontmoet (volt.deelw.)

(iemand) tegenkomen en persoonlijk contact hebben - treffen , begegnen

Ik weet wie zij is, maar we hebben elkaar nooit ontmoet. - Ich weiß, wer sie ist, aber wir sind uns noch nie begegnet.

© K Dictionaries Ltd.

ontmoeten (ww.)	begegnen (ww.) ; Bekanntschaft machen mit (ww.) ; entgegen (ww.) ; treffen (ww.)
ontmoeten (werkw.)	begegnen

Bronnen: interglot; Wiktionary




NL: aantreffen
NL: kennis maken met
NL: ondervinden
NL: samenkomen
NL: tegenkomen
NL: treffen

NL: we hebben elkaar ontmoet DE: wir sind einander begegnet
NL: (hun blikken) ontmoetten elkaar DE: begegneten sich
NL: we ontmoeten elkaar (morgen bij het station) DE: wir treffen uns
NL: hij ontmoette in de bioscoop oude vrienden DE: er traf im Kino mit alten Freunden zusammen
NL: tegenstand ontmoeten DE: auf Widerstand stoßen