munt

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[mʏnt]
Verbuigingen:	munten (meerv.)

1) schijfje metaal met een afbeelding erop om mee te betalen - Münze (die ~)

muntjes voor de parkeermeter - Münzen für den Parkautomaten

ergens munt uit slaan (=ergens voordeel uit halen) - Kapital aus etwas schlagen

iemand met gelijke munt terugbetalen (=iemand op dezelfde vervelende manier behandelen als hij jou behandelde) - jemandem etwas mit gleicher Münze heimzahlen

2) plant waarvan de blaadjes lekker ruiken - Minze (die ~), Pfefferminze (die ~)

muntthee - Pfefferminztee

© K Dictionaries Ltd.

de munt (m)	die Erkennungsmarke ; die Währung ; der Pfennig ; die Münze ; die Münzanstalt ; die Minze ; die Marke ; der Gulden ; das Geldstück ; das Geld
de munt	die Währung ; die Münze ; die Minze
munt	Geld ; Währung ; Münzanstalt ; Minze ; Klimpergeld ; Kleingeld ; Hartgeld

Bronnen: interglot; Wiktionary; Wikipedia; Omegawiki.org; Horecagids; Download IATE, European Union, 2017.




NL: cent
NL: geldstuk
NL: muntstuk
NL: penning
NL: plaatje als herkenningsteken
NL: sovereign
NL: stempel
NL: uitblinker

NL: munt slaan DE: Münzen prägen, (goud tot munten slaan) Gold ausmünzen
NL: munt uit iets slaan DE: Kapital aus etwas schlagen, etwas auswerten, ausmünzen
NL: (iets) voor goede munt aannemen DE: für bare Münze nehmen DE: (plant) Minze (die)