Vertalingen buitmaken NL>DE
buitmaken (ww.) | abfangen (ww.) ; bestricken (ww.) ; etwas bekommen (ww.) ; fesseln (ww.) ; grabbeln (ww.) ; greifen (ww.) ; hervorholen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `buitmaken`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: behalenNL: vangenNL: verkrijgenNL: verwerven