I het Spaans

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[spans]

taal die in Spanje en Latijns-Amerika gesproken wordt - Spanisch (das ~)

Spaans leren - Spanisch lernen

II Spaans

bijv.naamw.

Uitspraak:

[spans]

die of dat verband houdt met Spanje of er vandaan komt - spanisch

de Spaanse cultuur - die spanische Kultur Spaanse sinaasappelen - spanische Orangen

© K Dictionaries Ltd.

het Spaans

spanisch ; das spanisch ; die Spanische Eröffnung ; die Spanische Partie

Bronnen: Wiktionary; interglot; Wikipedia




NL: Spaantaal

NL: Spaans groen DE: Grünspan (der)
NL: Spaanse griep, peper, ruiter DE: vlieg: letterlijk vertalen
NL: (zij is) een Spaanse DE: eine Spanierin