nationaal

bijv.naamw.

Uitspraak:

[nɑ(t)ʃoˈnal]

wat behoort tot een staat - national , National-... , Staats-... , das ganze Land umfassend

het nationale elftal - die Fußballnationalmannschaft

© K Dictionaries Ltd.

nationaal

bodenständig ; eigenständig ; eigenvölkisch ; national ; national ; vaterländisch ; völkisch ; Staats-

Bronnen: interglot; Wiktionary; Wikipedia




NL: landelijk
NL: vaderlands
NL: volks

NL: nationale feestdag DE: Nationalfeiertag (der)
NL: nationale cultuur DE: bodenständige Kultur
NL: de nationale kampioen van Engeland DE: der englische Landesmeister
NL: nationale schuld DE: Staatsschuld (die)