leeftijd

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈleftɛit]
Verbuigingen:	leeftijden (meerv.)

periode dat iemand leeft of iets bestaat - Alter (das ~)

op twintigjarige leeftijd gaan samenwonen - im Alter von zwanzig Jahren zusammenziehen op hoge leeftijd doodgaan - im hohen Alter sterben een film voor alle leeftijden - ein Film für jedes Alter

op leeftijd (=oud) - alt

© K Dictionaries Ltd.

de leeftijd (m)	das Alter ; das Durchschnittsalter ; das Lebensalter ; die Lebenszeit
leeftijd	Alter ; Altersjahr ; Lebensalter

Bronnen: interglot; Wiktionary; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




NL: op hoge leeftijd DE: in hohem Alter
NL: op dertigjarige leeftijd DE: im Alter von dreißig Jahren, in dreißigjährigem Alter, dreißig Jahre alt
NL: op dertigjarige leeftijd (is hij getrouwd) DE: mit dreißig Jahren
NL: op leeftijd komen DE: in die Jahre kommen, älter werden, (hoge leeftijd) bejahrt werden
NL: een man op leeftijd DE: ein älterer Mann, (gevorderde leeftijd) ein Mann in vorgerücktem Alter, (nog ouder) ein bejahrter Mann, ein Mann von Jahren
NL: hij is al op leeftijd DE: er ist schon bei Jahren
NL: alle leeftijden DE: (film) jugendfrei