Vertaal
Naar andere talen: • occuper > DEoccuper > ENoccuper > ES
Vertalingen occuper FR>NL
[ɔkype]

1 être dans un lieu - bezetten

  'Il occupe la salle de bains.'
  Hij houdt de badkamer bezet.


2 habiter - bewonen

  'occuper le rez-de-chaussée d'une maison'
  op de begane grond van een huis wonen


3 employer du temps à ··· - besteden

  'occuper ses journées à étudier'
  zijn dagen doorbrengen met studeren


4 faire passer le temps à ··· - bezighouden

  'Il faut les occuper.'
  Je moet ze bezighouden.


5 envahir, s'installer dans un lieu - bezetten

  'occuper un pays'
  een land bezetten


6 exercer une activité - bekleden

  'occuper un poste au ministère'
  een post bekleden op het ministerie

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
occuper (ww.) bedekken (ww.) ; bekleden (ww.) ; bezetten (ww.) ; bezighouden (ww.) ; ontoegankelijk maken (ww.) ; overtrekken (ww.) ; veroveren (ww.)
occuper behartigen ; betrekken ; in dienst hebben ; innemen ; naar omkijken ; te werk stellen ; tewerkstellen ; verzorgen
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `occuper`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: s'emparer de