Vertaal
Naar andere talen: • être > DEêtre > ENêtre > ES
Vertalingen être FR>NL
[ɛtʀ]

1 indique l'état, la qualité de ··· ou ··· - zijn

  'l'eau est chaude'
  het water is warm

  'être bien'
  goed zijn / zich lekker voelen

  'être à l'école'
  op school zijn


2   être à ···
appartenir à ··· - van iemand zijn

  'Ce sac est à moi.'
  Die tas is van mij.


3 aller


au passé

zijn

  'J'ai été à New York deux fois.'
  Ik ben twee keer in New York geweest.


4   être pour/contre ···
être d'accord, n'être pas d'accord avec ··· - het eens/oneens zijn met iets


5    c'est... ce sont...
introduit, présente ··· ou ··· - dit is... / dit zijn...

  'C'est mon ami.'
  Dit is mijn vriend.

  'Ce sont mes affaires.'
  Dat zijn mijn spullen.


6   est-ce que...
pour poser une question - <manier om een vraag te formuleren>

  'Est-ce que tu viens avec nous ?'
  Kom je met ons mee?


7   il était une fois...
pour introduire une histoire - er was eens...
[ɛtʀ]


1 permet de construire les temps composés - zijn - hebben

  'Elle est partie.'
  Ze is vertrokken.

  'Nous nous sommes retrouvés dans un café.'
  We hebben elkaar in een kroeg getroffen.
[ɛtʀ]

1 ce qui vit - wezen

  'les êtres vivants'
  de levende wezens

  'un être humain'
  een mens / een menselijk wezen


2 personne - iemand

  'un être cher'
  een geliefd iemand

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
être (znw.)de sterveling (m) ; de persoon (m) ; de mens (m) ; het individu
être (ww.) ergens verkeren (ww.) ; zitten (ww.) ; zijn (ww.) ; de wezen ; verkeren (ww.) ; staan (ww.) ; liggen (ww.)
être (m) het schepsel ; het creatuur
être blijken ; zullen ; worden ; vormen ; vallen ; luiden ; hebben ; gaan ; erin bestaan
Bronnen: interglot; Trueterm; Wikipedia; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `être`
Voorbeeldzinnen laden....


Uitdrukkingen en gezegdes
FR: cela ne sera pas NL: dat zal niet gebeuren
FR: c'est cela NL: juist
FR: c'est que NL: dat komt, omdat
FR: n'est-ce pas? NL: nietwaar?
FR: être dix NL: met zijn tienen zijn
FR: le temps n'est plus que NL: de tijd is voorbij, dat
FR: (met à ) être à  l'agonie NL: op sterven liggen
FR: il est à  craindre NL: het is te vrezen
FR: c'était à  qui remporterait la victoire NL: zij streden om het hardst om de overwinning
FR: c'est à  lui de parler NL: het is zijn beurt om te spreken
FR: je suis à  vous NL: ik ben tot uw dienst
FR: (met de) être de la partie NL: van de partij zijn
FR: (met y) je n'y suis pour rien NL: ik heb er geen schuld aan
FR: vous y êtes NL: gij hebt het geraden
FR: (met en) j'en suis pour mon argent NL: ik ben mijn geld kwijt
FR: il n'en est rien NL: er is niets van waar
FR: où en sommes-nous? NL: waar zijn wij gebleven?
FR: l'Etre suprême NL: