Vertaal
Naar andere talen: • venir > DEvenir > ENvenir > ES
Vertalingen venir FR>NL
[vəniʀ]

1 se déplacer - komen

  'Il n'est pas venu.'
  Hij is niet gekomen.

  'Je viendrai te voir.'
  Ik zal je komen opzoeken.

  'Viens chez moi !'
  Kom bij mij!

  'faire venir ··· '
  iemand laten komen


2   venir de
arriver d'un lieu - komen uit

  'D'où venez-vous ?'
  Waar komt u vandaan?

  'Le train vient de Paris.'
  De trein komt uit Parijs.


3   venir de
avoir fait il y a peu de temps


suivi d'un inf.

zojuist

  'Je viens de lui téléphoner.'
  Ik heb hem zojuist gebeld.


4   venir au monde
naître - ter wereld komen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
venir (ww.) aankomen (ww.) ; arriveren (ww.) ; komen (ww.)
Bronnen: interglot; Europakinderhulp


Voorbeeldzinnen met `venir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: atteindre

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: à  venir NL: toekomstig
FR: s'il vient à  mourir NL: als hij komt te sterven
FR: il vient de mourir NL: hij is zo juist, pas, kort geleden gestorven
FR: d'où vient que? NL: hoe komt het, dat?
FR: en venir à  bout de qc. NL: iets klaarspelen
FR: en venir aux mains NL: handgemeen worden
FR: venir à  ses fins NL: zijn doel bereiken
FR: voir venir quelqu'un. NL: begrijpen wat iemand wil
FR: venir voir quelqu'un. NL: iemand komen bezoeken
FR: l'idée lui vint NL: de gedachte kwam bij hem op