Vertalingen tricher FR>NL
[tʀiʃe]1 ne pas respecter les règles d'un jeu - vals spelen2 agir de manière malhonnête - knoeien
'tricher à un examen'
frauderen bij een examen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
tricher (ww.) | afkijken (ww.) ; afzetten (ww.) ; bedonderen (ww.) ; bedriegen (ww.) ; begoochelen (ww.) ; bezwendelen (ww.) ; misleiden (ww.) ; smokkelen (ww.) ; spieken (ww.) ; vals spelen (ww.) ; verneuken (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `tricher`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: abuserFR: baratinerFR: bernerFR: dissimulerFR: falsifierFR: frauderFR: maquillerFR: tromperFR: truquer