Vertaal
Naar andere talen: • nommer > DEnommer > ENnommer > ES
Vertalingen nommer FR>NL
[nɔme]

1 donner un nom à - noemen

  'Comment ont-ils nommé leur fille ?'
  Hoe hebben ze hun dochter genoemd?


2 désigner, choisir ··· pour une fonction - benoemen

  'nommer ··· président'
  iemand tot voorzitter benoemen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
nommer (ww.) iemand recommanderen (ww.) ; voordragen (ww.) ; vernoemen (ww.) ; vermelden (ww.) ; opsommen (ww.) ; opnoemen (ww.) ; nomineren (ww.) ; noemen (ww.) ; met name noemen (ww.) ; installeren (ww.) ; inhuren (ww.) ; in functie aanstellen (ww.) ; in dienst nemen (ww.) ; erbij zeggen (ww.) ; een naam geven (ww.) ; betitelen (ww.) ; bestempelen (ww.) ; benoemen (ww.) ; aantrekken (ww.) ; aanstellen (ww.) ; aanraden (ww.) ; aannemen (ww.) ; aanbevelen (ww.)
nommer aanstellen tot ; heten
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `nommer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: appeler
FR: baptiser
FR: choisir
FR: citer
FR: dénommer
FR: désigner
FR: faire mention de
FR: indiquer
FR: mentionner
FR: surnommer

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: un nommé Jean NL: een zekere Jan
FR: à  jour nommé NL: op de afgesproken dag
FR: à  point nommé NL: op het juiste ogenblik, op de kop af
FR: nommer quelqu'un. maire NL: iemand tot burgemeester benoemen