[mɔ̃d]

1 la Terre - wereld

  'parcourir le monde'
  de wereld bereizen

2   venir au monde
naître - ter wereld komen

3 gens, personnes - mensen - volk

  'Il y a du monde.'
  Er is veel volk. / Er zijn veel mensen.

  tout le monde
   (= tous les gens, chaque personne) - iedereen

  'Il a reçu tout le monde.'
  Hij heeft iedereen ontvangen.
© K Dictionaries Ltd.

monde (m)	de aarde ; groep mensen (znw.) ; de massa ; de menigte (m) ; de wereld
le monde	markt ; omgeving
monde	wereld

Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




FR: terre

FR: aller, passer dans l'autre monde NL: sterven
FR: loger au bout du monde NL: erg afgelegen wonen
FR: mettre au monde NL: ter wereld brengen
FR: le mieux du monde NL: best
FR: partie du monde NL: werelddeel
FR: pas le moins du monde NL: in het minst niet
FR: c'est le monde renversé NL: het is de omgekeerde wereld
FR: avoir du monde NL: de omgangsvormen kennen, weten hoe het hoort
FR: nous avons du monde NL: we hebben gasten
FR: le grand, le beau monde NL: de chic, de grote lui
FR: homme du monde NL: man van de wereld
FR: le petit monde NL: de gewone lui
FR: tout le monde NL: iedereen
FR: congédier son monde NL: zijn bedienden wegzenden