Vertalingen MAL FR>NL
[mal] [mv: maux]1 douleur, souffrance - pijn
'un mal de dents'
kiespijn
'avoir mal à la tête'
hoofdpijn hebben
'le mal du pays'
de heimwee2 avoir du mal à faire ···
avoir des difficultés à faire ··· - moeite hebben (om) iets te doen
se donner du mal
(= faire des efforts) - moeite doen
'Elle s'est donné du mal pour terminer à temps.'
Ze heeft moeitte gedaan (om) op tijd klaar te zijn.3 chose mauvaise, négative - kwaad
'dire du mal de ··· '
kwaadspreken over iemand4 ce qui est contraire au bien, à la morale - kwade
'distinguer le bien du mal'
het goede en het kwade / goed en kwaad van elkaar onderscheiden[mal]1 d'une manière qui ne convient pas - slecht - verkeerd
'C'est mal fait.'
Dat is slecht gedaan.
'être mal habillé'
slecht gekleed zijn
'Il a mal compris.'
Hij heeft het slecht/verkeerd begrepen2 d'une manière contraire à la morale, au bien - slecht
'mal se comporter'
zich slecht gedragen3 aller mal4 avoir des ennuis de santé - het slecht maken / er slecht aan toe zijn5 ne pas bien se passer, avoir des difficultés - slecht
'Ses affaires vont mal.'
Het gaat slecht met zijn belangen.6 se sentir mal
avoir un malaise - onwel worden7 pas mal8 beaucoup, totalement - helemaal
'Je m'en moque pas mal.'
Het kan me helemaal niet / geen zier schelen.9 bien
avec la négation
goed gebouwd
'Il n'est pas mal.'
Hij is goed gebouwd.10 pas mal de
beaucoup de - heel wat© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
mal (znw.) | de ziekte (v) ; het bezwaar ; het chagrijn ; de ergernis (v) ; de grief ; de inspanning (m) ; de klacht ; de last (m) ; de moeite (v) ; het ongemak ; het ongerief ; de pijn (m) ; de soesa (m) ; het leed |
mal (ww.) | pijn doen (ww.) ; vergaan (ww.) ; zeer doen (ww.) |
mal (m) | de schade (m) |
le mal | het euvel |
mal | slecht ; zeer ; verrot ; verkeerd ; van bedenkelijke aard ; vals ; snood ; rottig ; bedorven ; erg ; ernstig ; gemeen ; het klagen ; kwaadwillig ; kwalijk ; leed aandoend ; menstruerend ; met slechte intentie ; min ; onaanvaardbaar ; onacceptabel ; ongepast ; ongesteld ; onkies ; onvertogen ; rot |
MAL (Afkorting) | wasinstallatie |
mal | beschadiging ; scheef ; on- ; letsel ; kwaal ; fout |
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `MAL`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: afflictionFR: anormalementFR: bassesseFR: calamitéFR: corruptionFR: crimeFR: dépravationFR: dérèglementFR: dévergondageFR: difficilementUitdrukkingen en gezegdes
FR: mal caduc
NL: vallende ziekteFR: mal de coeur
NL: misselijkheidFR: mal d'enfants
NL: barensweeënFR: faire
mal
NL: pijn doenFR: mal du pays
NL: heimweeFR: dire du
mal de quelqu'un.
NL: kwaadspreken van iemandFR: faire du
mal à
NL: benadelenFR: mal lui en prit
NL: het bekwam hem slechtFR: le
mal est que
NL: het erge is, datFR: se donner du
mal
NL: moeite doenFR: de
mal en pis
NL: van kwaad tot ergerFR: prendre
mal
NL: kwalijk nemenFR: mal à propos
NL: te onpasFR: se trouver
mal
NL: flauwvallenFR: bon an,
mal an
NL: door elkaarFR: bon gré,
mal gré
NL: goedschiks of kwaadschiksFR: cette eau-forte n'est pas
mal
NL: