Vertalingen jouir FR>NL
[ʒwiʀ]1 tirer un grand plaisir de ··· - genieten (van)
'jouir de l'instant présent'
van het nu genieten2 posséder ··· - bezitten - genieten
'jouir d'une belle fortune'
een aanzienlijk vermogen bezitten
'jouir d'une bonne santé'
een goede gezondheid genieten/bezitten[ʒwiʀ]1 tirer un grand plaisir de ··· - genieten (van)
'jouir de l'instant présent'
van het nu genieten2 posséder ··· - bezitten - genieten
'jouir d'une belle fortune'
een aanzienlijk vermogen bezitten
'jouir d'une bonne santé'
een goede gezondheid genieten/bezitten© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
jouir (ww.) | amuseren (ww.) ; eindigen (ww.) ; genieten (ww.) ; genoegen smaken (ww.) ; genot hebben van (ww.) ; lekker eten (ww.) ; savoureren (ww.) ; smikkelen (ww.) ; smullen (ww.) ; voltooien (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `jouir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: parvenir