Vertaal
Naar andere talen: • fumer > DEfumer > ENfumer > ES
Vertalingen fumer FR>NL
[fyme]

1 aspirer la fumée de ··· - roken

  'Elle fume deux cigarettes par jour.'
  Ze rookt twee sigaretten per dag.

  'fumer la pipe'
  een pijproker zijn


2 exposer un aliment à la fumée - roken

  'fumer un jambon'
  een ham roken
[fyme]


1 aspirer la fumée du tabac - roken

  'J'ai arrêté de fumer.'
  Ik ben gestopt met roken.


2 dégager de la fumée - roken

  'La cheminée fume.'
  De schoorsteen rookt.


3 dégager de la vapeur - dampen

  'une soupe qui fume'
  dampende soep

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fumer (ww.) dampen (ww.) ; oproken (ww.) ; roken (ww.) ; stomen (ww.) ; uitwasemen (ww.) ; walm afgeven (ww.) ; walmen (ww.) ; wasemen (ww.)
fumer bemesten ; met organische mest
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `fumer`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: boucaner
FR: écumer
FR: enrager
FR: exhaler
FR: saurer