[kaʀt]

1 document qui représente un lieu - (land)kaart

  'une carte de France'
  een kaart van Frankrijk

  'une carte routière'
  een wegenkaart

2   cartepostale
morceau de carton sur lequel est imprimée une image - ansichtkaart

  'envoyer une carte postale à ··· '
  iemand een ansichtkaart sturen

3   carte d'identité
document qui indique le nom, le prénom, la date de naissance de ··· - identiteitskaart

4 petit morceau de papier, de carton - kaart

  'jouer aux cartes'
  kaarten

5 liste des plats, des boissons, dans un restaurant - (menu)kaart

6   carte d'étudiant
carte qui prouve que ··· est étudiant - collegekaart

7   carte de visite
papier qui indique le nom, l'adresse, la profession, etc. de ··· - visitekaartje
© K Dictionaries Ltd.

carte (v)	de kaart (v) ; het toegangsbewijs ; het ticket ; de spijskaart ; de speelkaart (v) ; de prentbriefkaart ; het plaatsbewijs ; pas (znw.) ; de menukaart (v) ; de menu (m) ; de landkaart (v) ; het kaartje ; het entreebiljet ; carte (znw.) ; de bergpas (m) ; de ansichtkaart ; de ansicht (m)
la carte	smartcard ; de smart card
carte	fijn bordpapier ; speelkaart ; plattegrond ; kaartpapier ; kaart

Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org




FR: cart
FR: permis

FR: abattre ses cartes NL: zijn kaarten openleggen
FR: voir le dessous des cartes NL: achter de schermen kijken
FR: fausse carte NL: slechte kaart
FR: filer la carte NL: een kaart wegmoffelen
FR: jouer aux cartes NL: kaarten
FR: jouer cartes sur table NL: open kaart spelen
FR: jouer sa dernière carte NL: zijn laatste troef uitspelen
FR: mêler, battre les cartes NL: de kaarten schudden
FR: perdre la carte NL: de kluts kwijtraken
FR: retourner une carte NL: een kaart draaien
FR: tirer les cartes à  quelqu'un. NL: iemand de kaart leggen
FR: faire des tours de carte NL: kunstjes met kaarten doen
FR: donner carte blanche NL: de vrije hand laten
FR: carte d'électeur NL: kiezerskaart
FR: carte grise NL: eigendomsbewijs van auto of motor
FR: carte postale NL: briefkaart
FR: carte de visite NL: visitekaartje
FR: dresser la carte d'un pays NL: een land in kaart brengen
FR: mettre en carte NL: karteren
FR: carte muette NL: blinde kaart
FR: carte nautique NL: zeekaart
FR: avoir perdu la carte NL: niet weten, waar men is
FR: carte routière NL: wegenkaart
FR: carte (de restaurant) NL: menu, wijnkaart
FR: dîner à  la carte NL: zijn eigen diner volgens de spijskaart samenstellen
FR: demander la carte NL: het menu vragen