Vertalingen crise FR>NL
[kʀiz]1 apparition soudaine d'une maladie - aanval
'avoir une crise d'appendicite'
een blindedarmontsteking hebben
'mourir d'une crise cardiaque'
sterven aan een hartaanval2 période difficile - crisis
'une crise économique'
een economische crisis
'Le couple est en crise.'
Het paar bevindt zich in een crisis.3 réaction forte - aanval
'avoir une crise de larmes'
een huilbui hebben
'faire une crise de jalousie'
een aanval van jaloezie hebben
crise de nerfs
(= fait d'être très agité, de pleurer et de crier) - een zenuwtoeval
'faire une crise de nerfs'
een zenuwtoeval hebben© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
crise (v) | de achteruitgang (m) ; de apoplexie (v) ; de attaque ; de beroerte (v) ; de crisis (v) ; de depressie (v) ; de hersenbloeding (v) ; de inzinking (v) ; de laagconjunctuur (v) ; de nood (m) ; de noodtoestand (m) |
crise | aanval ; crisis |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `crise`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: attaquéUitdrukkingen en gezegdes
FR: crise ministerielle
NL: kabinetscrisisFR: crise de larmes
NL: huilbuiFR: crise du logement
NL: woningnoodFR: crise de nerfs
NL: zenuwtoeval