[kɔmɛʀs]

1 action de vendre et d'acheter - handel

  'faire du commerce'
  handel drijven

2 lieu de vente - winkel

  'tenir un commerce'
  een winkel runnen
© K Dictionaries Ltd.

commerce (m)	de handel (m) ; het winkelpand ; het ruilverkeer ; de nering (v) ; de negotie (v) ; de markt ; de koopmanschap (v) ; de koophandel (m) ; het handelsverkeer ; handeldrijven (znw.) ; de goederenhandel (m) ; de commercie (v) ; de bezigheid (v)
le commerce	winkel ; de handelszaak
commerce	branche ; vak ; transitohandel ; shop ; handel

Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek; Trueterm; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.




FR: affairé
FR: amitié
FR: business
FR: débit
FR: fréquentations
FR: négoce
FR: rapports
FR: relations
FR: sociabilité
FR: trafic

FR: chambre de commerce NL: kamer van koophandel
FR: code de commerce NL: wetboek van koophandel
FR: commerce de détail NL: kleinhandel
FR: commerce extérieur NL: buitenlandse handel
FR: faire le commerce de NL: handelen in
FR: commerce de gros NL: groothandel
FR: le haut commerce NL: de grote kooplieden
FR: commerce intérieur NL: binnenlandse handel