[byʀo]
[mv: bureaux]
1 lieu de travail - kantoor

  'aller au bureau'
  naar kantoor gaan

2 table de travail - bureau

  'ranger son bureau'
  zijn bureau opruimen

3   bureau de tabac
commerce où l'on vend du tabac - sigarenwinkel

4   bureau de poste
lieu où l'on s'occupe du courrier - postkantoor

5   bureau de change
lieu où l'on change de l'argent - wisselkantoor
© K Dictionaries Ltd.

bureau (m)	het bureau ; de werktafel ; de werkplek ; de werkkamer ; het studeervertrek ; de studeerkamer ; de schrijftafel (v) ; het schrijfbureau ; het schrijfberd ; plek van werken (znw.) ; de lessenaar (m) ; het kantoor ; bureaumeubel (znw.) ; het agentschap
le bureau	kiesbureau ; desktop ; het bureaublad
bureau	agentschap ; stafbureau ; schrijfbureau ; kantoor ; EDEO-desk ; dagelijks bestuur ; Bureau ; Algemene Commissie

Bronnen: interglot; Wikipedia; Omegawiki.org; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




FR: buffet
FR: conseil
FR: crédence
FR: desserte
FR: établi
FR: étal
FR: guéridon
FR: meuble
FR: structuré

FR: bureau de bienfaisance NL: armenzorgbureau
FR: bureau de placement NL: verhuurkantoor
FR: bureau de poste NL: postkantoor
FR: bureau de location NL: plaatsbureau in schouwburg etc.
FR: bureau de tabac NL: tabakswinkel
FR: D(euxième) B(ureau) NL: contraspionagedienst