Vertaal
Naar andere talen: • affaire > DEaffaire > ENaffaire > ES
Vertalingen affaire FR>NL
[afɛʀ]

1 ce qui concerne ··· - zaak

  'C'est mon affaire.'
  Dat is mijn zaak.


2 situation difficile, scandale - zaak

  'étouffer une affaire'
  een zaak in de doofpot stoppen


3 accord financier ou commercial - zaak

  'conclure une affaire'
  een zaak afsluiten

  'faire une bonne affaire'
  een voordelige koop afsluiten


4 entreprise - (handels)zaak

  'créer sa propre affaire'
  zijn eigen zaak oprichten


5   les affaires

6 objets personnels - de spullen

  'prendre soin de ses affaires'
  goed op zijn spullen letten


7 les activités commerciales ou financières - de zaken

  'un homme d'affaires'
  een zakenman


8   faire l'affaire
convenir - goed van pas komen

  'Ce tournevis fera l'affaire.'
  Deze schroevendraaier is precies goed.


9   les Affaires étrangères
les relations entre pays - Buitenlandse Zaken


10 procès - (rechts)zaak

  'instruire une affaire'
  een zaak in vooronderzoek nemen


11   avoir affaire à ···
être en rapport avec ··· - met iemand te maken hebben

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
affaire (v) de deal (m) ; het zaakje ; de zaak ; de verwerving (v) ; de verkrijging (v) ; de transactie (v) ; de punt (m) ; de onderneming (v) ; de kwestie (v) ; het kopen ; de koopmanschap (v) ; de koop (m) ; het issue ; het incident ; het geval ; de firma ; de bezigheid (v) ; het bedrijf ; de afname ; de affaire ; de acquisitie (v) ; de aanschaf (m) ; de aankoop (m) ; de aangelegenheid (v)
affaire actief ; woelig ; roerig ; onrustig ; druk ; bezig ; bedrijvig
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `affaire`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: actif
FR: agité
FR: incident
FR: occupé
FR: spéculateur
FR: trafiquant

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: agent d'affaire NL: zaakwaarnemer
FR: avoir affaire à  NL: te doen hebben met
FR: avoir affaire avec NL: zaken doen met
FR: le chiffre d'affaires NL: de omzet
FR: les affaires étrangères NL: buitenlandse zaken
FR: être dans les affaires NL: in zaken zijn
FR: faire son affaire à  quelqu'un. NL: met iemand afrekenen, hem doden
FR: j'en fais mon affaire NL: ik belast mij ermee
FR: cela fait mon affaire NL: dat staat me aan, komt me goed te pas
FR: affaire de goût NL: kwestie van smaak
FR: un homme d'affaires NL: zakenman, zaakwaarnemer
FR: affaire d'honneur NL: duel, erezaak
FR: hors d'affaire NL: buiten gevaar
FR: affaire de temps NL: kwestie van tijd
FR: se retirer des affaires NL: zich uit de zaken terugtrekken
FR: se tirer d'affaire NL: zich ergens uit redden
FR: tirer quelqu'un. d'affaire NL: iemand uit moeilijkheden helpen
FR: c'est toute une affaire NL: het is niet gemakkelijk, het is een hele drukte, een heel karwei