Vertaal
Naar andere talen: • temps > DEtemps > ENtemps > ES
Vertalingen temps FR>NL
[tɑ̃]

1 durée - tijd

  'perdre du temps'
  tijd verliezen


2 moment, époque - tijd

  'en temps de paix'
  in vredestijd

  'travail à temps complet/partiel'
   fulltimewerk parttimewerk

  'avoir le temps de faire ··· '
  de tijd hebben iets te doen


3   en même temps
au même moment, à la fois - tegelijk(ertijd)

  'faire plusieurs choses en même temps'
  verschillende dingen tegelijk doen


4    de temps en temps de temps à autre
parfois - van tijd tot tijd

  'Il vient de temps en temps.'
  Hij komt af en toe.


5   tout le temps
sans arrêt - de hele tijd

  'Il se plaint tout le temps.'
  Hij klaagt voortdurend.


6   à temps
au bon moment - op tijd

  'Il est arrivé à temps.'
  Hij kwam op tijd (aan).


7   il est temps de
le moment est venu de - het is tijd om

  'Il est temps de partir.'
  Het is tijd om te vertrekken.


8   dans le temps
autrefois - indertijd


9 phase, étape - fase

  'dans un premier temps'
  (aller)eerst


10 état du ciel, de l'air - weer

  'Quel temps fait-il ?'
  Wat voor weer is het?


11 en musique, division d'une mesure - maatdeel

  'valse à trois temps'
  wals in driekwartsmaat

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
temps (m) het stadium ; de weersomstandigheden ; de weersgesteldheid (v) ; het weer ; de tussentijd (m) ; de tussenpoos ; het tijdvak ; het tijdsverloop ; het tijdsgewricht ; het tijdperk ; de tijd (m) ; het tempus ; het poosje ; de periode (v) ; het ontwikkelingsstadium ; het klimaat ; het interim ; de fase (v) ; de era ; de epoche (v) ; epoch (znw.)
le temps duur
temps weder ; weer
Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `temps`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: phase

Uitdrukkingen en gezegdes
FR: à  temps NL: op tijd, tijdig
FR: avoir le temps NL: tijd hebben
FR: ces derniers temps NL: in de laatste tijd
FR: dans le temps NL: indertijd
FR: de temps à  autre, de temps en temps NL: van tijd tot tijd
FR: de tout temps NL: te allen tijde
FR: en même temps NL: te zelfder tijd, tevens
FR: en temps et lieu NL: bij gelegenheid
FR: entre temps NL: ondertussen
FR: en temps utile NL: tijdig
FR: être de son temps NL: met zijn tijd meegaan
FR: faire son temps NL: zijn tijd uitdienen
FR: il a fait son temps NL: hij heeft zijn tijd gehad
FR: temps mort NL: time-out
FR: prendre bien son temps NL: het goede ogenblik kiezen
FR: prendre du bon temps NL: het ervan nemen
FR: réparer le temps perdu NL: de verloren tijd inhalen
FR: il fait beau (temps), le temps est beau NL: het is mooi weer
FR: chien de temps, temps de chien NL: hondeweer
FR: gros temps NL: zwaar weer (op zee)
FR: par tous les temps NL: weer of geen weer