Vertaal
Naar andere talen: • souffrir > DEsouffrir > ENsouffrir > ES
Vertalingen souffrir FR>NL
[sufʀiʀ]

1 avoir mal - lijden

  'Il souffre beaucoup.'
  Hij lijdt veel.

  'faire souffrir ··· '
  iemand doen lijden

  souffrir de
   (= avoir mal à cause de ··· ) - lijden aan

  'souffrir du dos'
  rugklachten hebben

  'souffrir du cancer'
  kanker hebben

  'souffrir de la chaleur'
  onder de warmte lijden

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
souffrir (ww.) doorleven (ww.) ; doormaken (ww.) ; doorstaan (ww.) ; dulden (ww.) ; gedogen (ww.) ; lijden (ww.) ; ontgelden (ww.) ; tolereren (ww.) ; verdragen (ww.) ; verduren (ww.) ; verteren (ww.)
souffrir zuchten
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek


Voorbeeldzinnen met `souffrir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: accepter
FR: admettre
FR: endurer
FR: éprouver
FR: languir
FR: pâtir
FR: peiner
FR: permettre
FR: porter
FR: porter la peine de