Vertalingen saison FR>NL
[sɛzɔ̃]1 période de l'année - jaargetijde - seizoen2 hors saison
période de l'année où il y a peu de touristes - buiten het seizoen
'voyager hors saison'
buiten het seizoen reizen3 haute saison
période touristique - hoogseizoen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
saison (v) | epoch (znw.) ; de epoche (v) ; de era ; het jaargetijde ; de periode (v) ; het tijdperk ; het tijdsgewricht ; het tijdsverloop ; het tijdvak |
la saison | het seizoen |
saison | jaargetijde |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `saison`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: anUitdrukkingen en gezegdes
FR: saison nouvelle
NL: lenteFR: hors de
saison
NL: te onpas, ontijdigFR: n'être plus de
saison
NL: afgedaan hebben