[ne]

1 organe qui se trouve au milieu du visage - neus

  'se casser le nez'
  zijn neus breken

2   nez à nez
l'un en face de l'autre - oog in oog

  'se trouver nez à nez avec ··· '
  plotseling oog in oog met iemand staan
© K Dictionaries Ltd.

nez (m)	de aandrift ; het instinct ; de natuurdrift ; de neus (m) ; neus anatomie (znw.) ; de speurzin (m)
nez	afgetopt stameinde ; afgetopt stamstuk ; hoek ; nasus ; neus ; reukorgaan ; snotkoker ; voorgebergte

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Omegawiki.org




FR: odorat

FR: nez à  nez NL: vlak tegenover elkaar
FR: nez aquilin NL: arendsneus
FR: avoir du nez NL: een fijne neus hebben
FR: nez camard NL: platte neus
FR: se casser le nez NL: de deur gesloten vinden
FR: donner sur le nez à  quelqu'un. NL: iemand op zijn gezicht geven
FR: faire un pied de nez NL: een lange neus trekken
FR: mener quelqu'un. par le nez, par le bout du nez NL: met iemand doen wat men wil
FR: mettre le nez à  la fenêtre NL: naar buiten kijken
FR: mettre, fourrer son nez quelque part NL: ergens zijn neus in steken
FR: montrer le bout de son nez NL: zich even laten zien
FR: parler du nez NL: door de neus spreken
FR: rire au nez de quelqu'un. NL: iemand in zijn gezicht uitlachen
FR: ne pas voir plus loin que le bout de son nez NL: niet verder kijken dan zijn neus lang is
FR: piquer du nez NL: duiken (van auto bij remmen; van vliegtuig)