Vertalingen lui FR>NL
[lɥi]1 mot qui représente une personne ou une chose
objet indirect
(aan) hem / (aan) haar
après préposition
hem
mise en relief
hij
'Je le lui donne.'
Ik geef het hem/haar.
'Il ne se souvient pas de lui.'
Hij herinnert zich hem niet.
'C'est à lui.'
Dat is van hem.
'Si tu la vois, dis-lui.'
Als je haar/ze ziet, zeg het haar dan.© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `lui`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: il