1. MWB
  2. Vertalen
  3. isoler (FR>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • isoler > DE • isoler > EN • isoler > ES
Vertalingen isoler FR>NL
[izɔle]

1 éloigner des autres, mettre à l'écart - afzonderen - isoleren

  'isoler un malade contagieux'
  een besmettelijke patiënt afzonderen

2 protéger contre le froid, la chaleur, le bruit - isoleren

  'isoler une maison'
  een huis isoleren[izɔle]

1 éloigner des autres, mettre à l'écart - afzonderen - isoleren

  'isoler un malade contagieux'
  een besmettelijke patiënt afzonderen

2 protéger contre le froid, la chaleur, le bruit - isoleren

  'isoler une maison'
  een huis isoleren
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
isoler (ww.) afzijdig stellen (ww.) ; potten (ww.) ; opzij leggen (ww.) ; oppotten (ww.) ; koudebestendig maken (ww.) ; isoleren (ww.) ; hamsteren (ww.) ; dichten (ww.) ; apart zetten (ww.) ; afzonderen (ww.) ; afsplitsen (ww.) ; afscheiden (ww.) ; afdichten (ww.)
isoler afzetten ; uitschakelen ; selecteren ; scheiden ; isoleren ; extraheren
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `isoler`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: abstraire
FR: chambrer
FR: claustrer
FR: confiner
FR: détacher
FR: disjoindre
FR: distinguer
FR: individualiser
FR: reclure
FR: séparer