Vertalingen habit FR>NL
[abi]1 vêtement - kledingstuk
'mettre ses habits'
zijn kleren aantrekken/aandoen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
habit (m) | liturgisch gewaad (znw.) ; de uitdossing (v) ; de tenue ; de rokjas ; priesterlijk ambtsgewaad (znw.) ; de plunje ; de pij ; de overjas ; de mantel (m) ; de kleren ; de kleding (v) ; kerkgewaad (znw.) ; de jas (m) ; het habijt ; het gewaad ; geestelijk gewaad (znw.) ; de frak (m) |
habit | rok |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `habit`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: apparenceFR: costuméFR: dehorsFR: vêtementUitdrukkingen en gezegdes
FR: les
habits
NL: de klerenFR: habit vert
NL: rok van academielidFR: prendre l'
habit
NL: in het klooster gaanFR: l'
habit ne fait pas le moine
NL: (spr.w) de kleren maken de man niet