Vertalingen grimper FR>NL
[gʀɛ̃pe]1 monter en s'aidant des mains - klimmen
'grimper aux arbres'
in de bomen klimmen2 pousser vers le haut - opklimmen
'une plante qui grimpe le long du mur'
een plant die tegen de muur opklimt3 monter jusqu'à un lieu élevé - klimmen
'grimper sur une falaise'
op een klif klimmen4 avoir une pente raide - steil oplopen
'un chemin qui grimpe'
een steil oplopende weg[gʀɛ̃pe]1 monter - beklimmen
'grimper une côte'
een helling beklimmen© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
grimper (ww.) | omhoogklimmen (ww.) ; vozen (ww.) ; stijgen (ww.) ; rijzen (ww.) ; oprijzen (ww.) ; opklimmen (ww.) ; opklauteren (ww.) ; omhoogstijgen (ww.) ; omhoogrijzen (ww.) ; omhoog gaan (ww.) ; neuken (ww.) ; klimmen (ww.) ; klauteren (ww.) ; inklimmen (ww.) ; geslachtsgemeenschap hebben (ww.) ; beklimmen (ww.) |
grimper | grijpen |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `grimper`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: gravir