[fajiʀ]

1 manquer de

suivi de l'inf.

weinig schelen of

suivi d'une subordonnée

  'Il a failli tomber.'
  Het had weinig gescheeld of hij was gevallen / hij was bijna gevallen.
© K Dictionaries Ltd.

faillir (ww.)

afgaan (ww.) ; falen (ww.) ; floppen (ww.) ; in de puree lopen (ww.) ; mankeren (ww.) ; misgaan (ww.) ; mislopen (ww.) ; mislukken (ww.) ; schelen (ww.) ; stranden (ww.) ; verkeerd lopen (ww.)

Bronnen: interglot; Wikipedia




FR: tourner mal

FR: le coeur lui faut NL: de moed ontzinkt hem
FR: le jour commence à  faillir NL: de dag loopt ten einde
FR: sa mémoire lui a failli NL: het geheugen liet hem in de steek
FR: il a failli tomber NL: hij is bijna gevallen