[ɑ̃fɑ̃]

1 fils ou fille - kind

  'avoir des enfants'
  kinderen hebben

2 jeune personne - kind

  'un spectacle pour les enfants'
  een kindervoorstelling
© K Dictionaries Ltd.

enfant (m)	f (kind)
enfant (m)	het wichtje
le enfant	het kind
enfant	kind

Bronnen: het ~; interglot; Europakinderhulp; Download IATE, European Union, 2017.




FR: adolescent
FR: adolescente
FR: ange
FR: bambin
FR: bébé
FR: bienveillant
FR: chérubin
FR: débonnaire
FR: descendant
FR: gamin

FR: enfant adoptif NL: aangenomen kind
FR: enfant de l'amour NL: onecht kind
FR: enfant d'Apollon NL: dichter
FR: enfant de la balle NL: iemand die van kind af in het bedrijf is geweest
FR: vous êtes bien bon enfant de NL: u bent wel erg onnozel om te
FR: faire l'enfant NL: kinderachtig doen
FR: ne faites pas l'enfant! NL: doe niet zo onnozel!
FR: enfant de Mars NL: krijger
FR: enfant de Paris NL: geboren Parijzenaar
FR: c'est l'enfant de son père NL: het is sprekend zijn vader
FR: l'enfant prodigue NL: de verloren zoon
FR: enfant terrible NL: kind, persoon dat (die) zijn ouders of anderen compromitteert, door er allerlei dingen uit te flappen, die niet verteld mochten worden
FR: il est bien enfant NL: hij is erg kinderachtig