Vertalingen exercice FR>NL
[ɛgzɛʀsis]1 travail qu'un élève doit faire - oefening - taak
'un exercice de mathématiques'
een wiskunde-oefening2 activité sportive - lichaamsbeweging
'faire de l'exercice chaque matin'
iedere ochtend lichaamsbeweging nemen3 fait de pratiquer un métier - beoefening
'l'exercice de la médecine'
de beoefening van de geneeskunde© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
exercice (m) | de beoefening (v) ; vaardigheidsoefening (znw.) ; sloepenrol (znw.) ; de routine (v) ; de praktijk ; de oefening (v) ; de lichaamsoefening (v) ; de ervaring (v) ; het boekjaar ; de artsenpraktijk |
le exercice | de uitoefening ; het trainen ; het boekhoud-jaar ; bewegen |
exercice | begrotingsjaar ; uitoefenen ; prestatiejaar ; exercise |
Bronnen: interglot; Trueterm; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `exercice`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: pratiquéUitdrukkingen en gezegdes
FR: faire l'
exercice
NL: exercerenFR: prendre de l'
exercice
NL: beweging nemen